Kuilmaïs
Kuilmaïs is na grasland de tweede belangrijkste component in de voedersamenstelling op veel veebedrijven. Het areaal kuilmaïs is gestegen van 20.000 ha in 1970 tot ongeveer 171.000 ha in 2023. Maïs is een productief en energierijk gewas, bovendien is het goed te bewaren in een kuil.
De rassen zijn geëvolueerd van massaproducten in de periode 1970 - 1980 tot meer kwalitatieve rassen in de jaren ‘90. In het huidige assortiment ligt de klemtoon naast opbrengst vooral op oogstzekerheid, zoals voldoende droge stofgehalte en legervastheid, en op kwaliteit, zoals (celwand)verteerbaarheid en zetmeelgehalte.
Bekijk de beschrijvende rassenlijst van kuilmaïs 2024
Bekijk de lijst van de kwekers en vertegenwoordigers van kuilmaïsrassen 2024
Veel gestelde vragen over kuilmaïs
Vroegrijpheid - drogestofgehalte (DS-gehalte) van de gehele plant
Het meest gewenste DS-gehalte wordt bereikt bij een harddeegrijpe korrel. Het gewas heeft dan ongeveer een DS-gehalte van ± 30%. Het DS-gehalte van de gehele plant is een belangrijke maatstaf voor inkuilverliezen. Bij een DS-gehalte van 27 % of lager nemen de inkuilverliezen aanzienlijk toe.
Globaal verband tussen oogstdatum, DS-gehalte, kolfpercentage en inkuilverliezen bij kuilmaïs onder normale teeltomstandigheden:
Rijpheidsstadium van de korrel | DS% in kolf | DS% in gehele plant | % kolf (op DS%) | Inkuilverliezen (in % DS) |
---|---|---|---|---|
Melkrijp | 30 | 18-21 | 30-35 | 10-15 |
Zacht deegrijp | 40 | 21-25 | 40-45 | 8-12 |
Deegrijp | 50 | 25-29 | 45-50 | 6-10 |
Hard deegrijp | 55 | 30-35 | 50-55 | 4-8 |
Het DS-gehalte van de gehele plant is afhankelijk van verscheidene factoren. Het tijdstip van de bloei, de snelheid van afrijping, het kolfaandeel, het drogestofgehalte van stengel en blad, de mate van aantasting door stengelrot evenals het weer bij de oogst beïnvloeden het uiteindelijke drogestofgehalte van de gehele plant.
Onder gunstige omstandigheden kan een laatbloeiend ras door een snelle afrijping toch een relatief hoog DS-gehalte bereiken. Bij late zaai, vroege oogst, trage afrijping door weinig instraling of vroege nachtvorst, valt het DS-gehalte van laatbloeiende rassen echter vaak tegen.
Bij veel aantasting door stengelrot vertoont het DS-gehalte dikwijls een sterke stijging. Rassen met een matige resistentie tegen stengelrot hebben dan relatief een hoger DS-gehalte dan goed resistente gewassen maar de kwaliteit van het te oogsten gewas kan sterk dalen.
Legervastheid
Hoewel legering geen algemeen verschijnsel is, komt in sommige jaren of op bepaalde percelen vrij ernstige legering voor. Vooral wanneer het gewas een periode van zeer snelle groei heeft gekend, is het gevoelig voor legering. Bij een legerend gewas liggen de stengels meestal in dezelfde richting.
Wegens het oogst- en capaciteitsverlies wordt meer dan tien procent gelegerde planten als bezwaarlijk ervaren. Legering treedt vaak vooral op bij laat gezaaide gewassen. Ook een te dichte stand leidt tot iets meer legering. Legering wordt meestal veroorzaakt door wortelzwakte, doch soms kan ook stengelzwakte een belangrijke oorzaak zijn.
Een gebrek aan stevigheid door wortelzwakte, waarbij de planten bij de grond scheef groeien of omvallen, komt zowel bij korte als bij lange rassen voor. Bij legering door stengelzwakte breken of knikken de groene stengels op ongeveer een meter boven de grond; dit in tegenstelling tot stengelrot waarbij vaak de voze stengel(voet) omknikt. Het breken of knikken van de groene stengel komt voornamelijk voor bij lange rassen met een hoge tot zeer hoge kolfaanzetting.
Legering kan optreden over het gehele groeiseizoen. Bij zomerlegering treedt meestal nog herstel van het gewas op. Wel blijven dan vaak de karakteristieke "wandelstokken" over, die bij de oogst een wat langere stoppel achterlaten.
De waarderingscijfers voor stevigheid zijn hoofdzakelijk gebaseerd op het percentage gelegerde planten bij de oogst. Duidelijke rasverschillen komen hierbij tot uiting.
Opbrengst
De gegevens voor de totale DS-opbrengst (in relatieve waarden) zijn verrekend t.o.v. het gemiddelde van alle rassen en zijn dus onderling vergelijkbaar. De VOS (verteerbare organische drogestofopbrengst) is berekend op basis van de totale droge stofopbrengst en de verteerbaarheid.
Verteerbaarheid
Bij kuilmaïs is de verteerbaarheid het belangrijkste kwaliteitskenmerk. De waarden in de tabellen geven het percentage verteerbare organische stof uitgedrukt in relatieve cijfers t.o.v. het gemiddelde van alle rassen. Het betreft het gemiddelde verteerbaarheidscijfer van minimum 2 proefjaren met 9 analyses per jaar. De bepalingen gebeuren met de NIRS-methode (Nabije Infrarood Spectroscopie) gebaseerd op de cellulasemethode.
Het verschil in verteerbaarheid per kg drogestof (100 = 75,8 %) tussen het meeste en het minst verteerbare ras bedraagt ± 4,7 % (abs.).
Rasverschillen worden voor een belangrijk gedeelte bepaald door genetische verschillen in verteerbaarheid van de celwandbestanddelen. Vroegheid en kolfaandeel spelen daarbij eveneens een rol. Ook de invloed van het jaar en de plaats is niet te onderschatten.
Zetmeel
Daar zetmeel alleen in het graan voorkomt is het zetmeelgehalte van de plant een goede maat voor het kolfaandeel. Daarenboven is een hoog zetmeelgehalte een aanduiding van een proportioneel goede afrijping.
Kuilmaïsrassen, hetzij vroegrijpe hetzij vroeg gezaaide halfvroege rassen, met een hoog zetmeelgehalte, komen dus ook in aanmerking voor MKS (maïskolvenschroot) of CCM (Corn Cob Mix). Dit kan nuttig zijn voor landbouwers die bij de uitzaai nog niet willen kiezen voor de gebruiksdoeleinden (kuil of MKS - CCM).
In deze rassenlijst zijn de resultaten voor zetmeel gebaseerd op het gemiddelde van minimum 2 proefjaren met 9 analyses per jaar. Zoals voor de verteerbaarheid zijn de analyses uitgevoerd met de NIRS-methode. Tussen de rassen bedraagt het verschil in zetmeelgehalte ± 9 eenheden.
De kuilmaïsrassen worden onderverdeeld op basis van hun vroegrijpheid. Daarvoor wordt gekeken naar het drogestofgehalte van de totale plant op het ogenblik van de oogst in vergelijking met een aantal referentierassen.
Voor wat de waarden betreft, die in verhoudingsgetallen uitgedrukt zijn, is 100 het gemiddelde van alle rassen opgenomen in de Belgische rassencatalogus. Wanneer de cijferschaal 1-9 gebruikt wordt, wijst 9 op de gunstigste beoordeling.
In de beschrijvende lijst wordt een rassenkeuze opgesteld voor verschillende teeltomstandigheden, hierbij rekening houdend met minimale normen per vroegrijpheidscategorie, voor totale DS-opbrengst, verteerbaarheid, VOS-opbrengst (verteerbare organische drogestofopbrengst), legervastheid en stengelrotresistentie.
Binnen een bepaalde vroegrijpheidscategorie moeten de kuilmaïsrassen naast de minimale norm voor legervastheid en stengelrotresistentie:
- Ofwel voldoen aan de minimale norm voor totale DS-opbrengst gecombineerd met de minimale norm voor verteerbaarheid;
- Ofwel voldoen aan de minimale norm VOS-opbrengst
Dat betekent concreet, per categorie:
- Zeer vroege rassen
vroegrijpheid (abs.): > 37%
legervastheid (1-9): 7,0 (± 8% gelegerde planten)
stengelrotresistentie (1-9): 7,0 (± 8% aangetaste planten)
OF totale drogestofopbrengst (rel.): 95%
en verteerbaarheid (rel.): 100%
OF VOS-opbrengst (rel.): 95% - Vroege rassen
vroegrijpheid (abs.): tussen 34,9 en 37%
legervastheid (1-9): 7,0 (± 8% gelegerde planten)
stengelrotresistentie (1-9): 7,0 (± 8% aangetaste planten)
OF totale drogestofopbrengst (rel.): 98%
en verteerbaarheid (rel.): 98%
OF VOS-opbrengst (rel.): 98% - Halfvroege rassen
vroegrijpheid (abs.): tussen 33,2 en 34,9%
legervastheid (1-9): 7,0 (± 8% gelegerde planten)
stengelrotresistentie (1-9): 7,0 (± 8% aangetaste planten)
OF totale drogestofopbrengst (rel.): 102%
en verteerbaarheid (rel.): 97%
OF VOS-opbrengst (rel.): 100% - Halflate rassen
vroegrijpheid (abs.): < 33,2%
legervastheid (1-9): 7,0 (± 8% gelegerde planten)
stengelrotresistentie (1-9): 7,0 (± 8% aangetaste planten)
OF totale drogestofopbrengst (rel.): 103%
en verteerbaarheid (rel.): 97%
OF VOS-opbrengst (rel.): 101%
Stengelrot
Stengelrot (Fusarium sp.) komt vooral voor bij een afrijpend gewas of bij een gewas dat afgestorven is door bv. droogte of nachtvorst. Het is te herkennen aan de voze stengelvoeten, de vaak naar beneden hangende kolven en aan het omknikken van de voze stengels, die veelal in verschillende richtingen vallen. Ook kan bij de oogst nogal wat kolfverlies voorkomen. Bij droge stofgehalten beneden ± 28 % (late rassen) geeft stengelrot meestal geen problemen.
Builenbrand
Aantasting door builenbrand (Ustilago maydis) komt vooral voor in droge zomers. Als in het bijzonder de kolven zijn aangetast kan enige opbrengstderving aan voederwaarde (VEM, DVE) optreden. Bij een zware aantasting is het aan te bevelen de verse maïs ingekuild te vervoederen.
Helminthosporiose
Recent wordt in de maïsteelt in België een bladvlekkenziekte, veroorzaakt door de schimmel Helminthosporium, waargenomen. Er zijn momenteel 3 soorten gekend: H. turcicum, H. carbonum en H. maydis, waarvan de eerste het meest voorkomt in België. De schimmel ontwikkelt zich voornamelijk bij vochtig weer en temperaturen tussen 20 en 25 °C. De besmetting gebeurt door besmette gewasresten in de bodem en verspreiding van de sporen via de wind.
De ziekteverschijnselen bij H. turcicum zijn grote grijsbruine vlekken tot wel 15 cm lang. De vlekken zijn door een donkerbruine zoom omsloten. De onderste bladeren worden het eerst geïnfecteerd en van daaruit de hogere bladeren. Uiteindelijk vloeien de vlekken samen en kunnen grote delen van het blad afsterven. Bij H. carbonum en H. maydis zijn er veel vlekjes van slechts 2 – 3 cm lang.
De schimmel aantasting leidt tot opbrengstreductie en als de aantasting al vóór of tijdens de bloei wordt waargenomen, kan de korrelopbrengst tot 50 % lager uitvallen. Daarenboven leidt het tot een verlaging van de voederwaarde (zetmeelgehalte en celwandverteerbaarheid) en inkuilproblemen. Ook kan het dorsen van korrelmaïs bemoeilijkt worden (niet loskomen van verdroogde korrels).
Mogelijke maatregelen om de ziekte te voorkomen zijn schoon zaaizaad, tolerante rassen en goed en diep onderwerken van gewasresten.
Jeugdgroei en koudegevoeligheid in het voorjaar
Voor een zo hoog mogelijke opbrengst is een gewas vereist met een vlotte jeugdgroei. Deze laatste kan in sterke mate beïnvloed worden door de zaadkwaliteit maar daarnaast is er ook een duidelijke rasinvloed. Rassen met een vlotte beginontwikkeling bereiken eerder een volledige grondbedekking dan de wat tragere rassen. Een ras dat laag quoteert voor jeugdgroei wordt bij april - zaai bij voorkeur wat dikker gezaaid.
Op ILVO - Plant wordt onderzoek verricht naar een snelle test ter bepaling van de koudegevoeligheid van de rassen in het voorjaar. Rassen met een goede tolerantie tegen koude zouden vroeger kunnen gezaaid worden zodat het groeiseizoen van de maïs, met mogelijke opbrengststijging, zou kunnen verlengd worden.
Lengte van de plant en hoogte van de kolfaanzetting
De keuze van het planttype kan belangrijk zijn voor de stevigheid van het ras. Lange rassen met een hoge kolfaanzetting zijn meestal gevoeliger voor het breken of knikken van de stengels; dit kan resulteren in belangrijke oogstverliezen.
Algemeen ligt de beste zaaitijd van kuilmaïs tussen 20 april en 5 mei.
Op bedrijven waar vroeg kan gezaaid worden (vóór 1 mei) dient de voorkeur uit te gaan naar de meest productieve rassen uit de zeer vroege en vroege rassen. Een hoge verteerbaarheid is hierbij een pluspunt voor hoog productieve koeien.
Halfvroege tot halflate rassen kunnen soms een zeer hoge opbrengst geven. Bij de keuze van deze rassen dient de landbouwer zich bewust te zijn van een zeker risico van onvoldoende afrijping onder minder gunstige weersomstandigheden in het najaar.
Een halfvroeg tot halflaat ras komt niet meer in aanmerking voor zaai na 1 mei.
In de beschrijvende rassenlijst voor kuilmaïsrassen worden geen late rassen aanbevolen aangezien geen enkel ras aan de normen voldoet.
Voor late zaai of vroege oogst zijn zeer vroege rassen geschikt. Naast de totale drogestofopbrengst speelt hierbij de legervastheid en de verteerbaarheid een belangrijke rol.
De meest aangewezen standdichtheid is 100.000 planten/ha en zaai tot begin mei. Bij een gemiddelde veldopkomst van 85 tot 90 % is aldus een uitzaai van 115.000 zaden/ha gewenst.
Voor lange bladrijke rassen is een hogere standdichtheid dikwijls ongunstig omdat vroegrijpheid en legervastheid afnemen en de oogstverliezen toenemen. Bij korte, minder massale rassen leidt een hogere plantdichtheid meestal wel tot een hogere opbrengst. Indien een dergelijk ras goed legervast is, is het zinvol de zaaidichtheid te verhogen tot 120.000 korrels/ha om te komen tot een plantgetal van 110.000 planten/ha.
Sinds enkele jaren gelden in bepaalde gebieden in Vlaanderen strenge bemestingsnormen (o.a. in waterwingebieden). Het beschikken over aangepaste rassen met een goed opbrengstpotentieel voor deze gebieden is hierbij de basis voor de rendabiliteit onder dergelijke low input bemestingsvoorwaarden.
Onderzoek binnen ILVO-Plant werd uitgevoerd bij verlaagde N-bemesting ( -50 eenheden stikstof t.o.v. normale bemesting op basis van advies). Deze proeven, aangelegd gedurende drie jaar op drie locaties, hebben aangetoond dat rassen met een hoog opbrengstpotentieel proportioneel meer in opbrengst dalen t.o.v. rassen met een lager opbrengstpotentieel. Naar kwaliteit en drogestofgehalte waren de verschillen gering.
De vraag naar biologische landbouw, ook in de maïsteelt, neemt toe. Vanuit het rassenonderzoek werden vijf jaar kuilmaïsproeven aangelegd op biologische bedrijven en dit zowel met klassiek geteelde als via een biologisch protocol vermeerderde rassen.
Naast opbrengst- en kwaliteitsbepaling werden specifieke kenmerken, die belangrijk zijn voor de bioteelt (jeugdgroei en snelheid van bodembedekking; N-efficiëntie), beoordeeld. Het doel van deze proeven is specifieke criteria voor rassentoelating en later een lijst van aanbevolen rassen voor de biologische teelt op te stellen. De gegevens werden in een aparte publicatie verwerkt.
De biologische telers moeten sedert 1 januari 2004 voor hun teelt zaaizaden gebruiken die volgens een biologisch protocol vermeerderd zijn. Het aanbod van rassen die biologisch vermeerderd zijn, wordt weergegeven op www.organicxseeds.com. In de toekomst zal het ook belangrijk zijn om informatie te verstrekken over de cultuur- en gebruikswaarde van deze rassen onder Belgische uitbatingsvoorwaarden.